De bedoeling was om met de Cobouw50 Projecten de vijftig grootste bouwprojecten van het afgelopen jaar ook langs de duurzaamheidsmeetlat te leggen. Hoe Paris Proof is het project? Zijn er duurzame energievoorzieningen toegepast? Is er nagedacht over hergebruik van materialen en grondstoffen? Maar ook: is er klimaatadaptief gebouwd? Duurzaamheidsexperts Mantijn van Leeuwen, directeur van NIBE, en Annemarie van Doorn, directeur van Dutch Green Building Council (DGBC), stonden klaar om het duurzaamheidsniveau van de betreffende projecten kritisch tegen het licht te houden. En om daarna het meest duurzame project van 2021 aan te wijzen.
Het liep echter anders. De benodigde duurzaamheidsdata van alle projecten boven water krijgen, bleek nog niet zo eenvoudig. Zelfs een extra mail- en belronde langs de betrokken aannemers en ontwikkelaars leverde niet in alle gevallen de gewenste gegevens op. En dus konden Van Leeuwen en Van Doorn niets anders dan ‘de juryopdracht’ teruggeven. Dit jaar helaas dus geen duurzaamheidsranglijst. Volgend jaar beter! Ja, maar hoe dan?
“Wie in 2023 in deze lijst wil met zijn project moet gewoon minimaal de Milieu Prestatie Gebouwen (MPG), inclusief de Paris Proof embodied-bepaling, kunnen verstrekken”, doet Van Leeuwen alvast een voorzet. “Let wel: minimaal hè!” Van Doorn sluit zich daarbij aan. “Ja, en ik wil toch echt wel heel graag weten hoe er rekening is gehouden met het klimaat.”
Gebouwde omgeving
De twee experts houden zich al jaren bezig met duurzaamheid in de gebouwde omgeving. Van Leeuwen via NIBE, dat streeft naar een duurzame bouwsector die het milieu niet vervuilt en grondstoffen niet uitput. En Van Doorn via DGBC, de maatschappelijke beweging die zich inzet om de gebouwde omgeving in hoog tempo toekomstbestendig te maken. Ze willen niet negatief overkomen, maar zeggen zich wel zorgen te maken. Het gaat niet snel genoeg, die verduurzaming. “Het valt allemaal erg tegen”, zegt Van Leeuwen. “Er moeten echt nog vele tandjes bij, willen we de gestelde doelen halen”, waarschuwt Van Doorn.
Leert dit overzicht van de vijftig grootste bouwprojecten ook weer dat er nog onvoldoende naar duurzaamheid wordt gekeken?
Van Leeuwen: “Ja helaas wel. Kijk, in de praktijk worden nieuwe projecten vaak heel fris en fruitig voorgespiegeld. Maar als ik vervolgens kijk naar de resultaten, de scores, dan schrik ik toch wel vaak hoe weinig het eigenlijk allemaal voorstelt. Je moet echt zoeken naar iets dat het conventionele overstijgt.”
Kan het ook zijn dat ontwikkelaars en bouwers wel heel erg hun best doen, maar dat jullie als duurzaamheidsexperts nogal kritisch zijn?
Van Doorn: “Dat is ongetwijfeld ook wel een beetje waar. En er is ook een andere kant hoor: als ik zie wat we in Nederland doen in vergelijking met het buitenland, dan lopen we hier wel voor met duurzame gebouwen. Er wordt in ons land veel geëxperimenteerd, dat is goed. Andere landen kijken wat dat betreft ook echt wel naar ons. Maar tegelijkertijd moet je ook constateren dat we hier in Nederland nog veel met afvinklijstjes werken.”
Afvinklijstjes?
Van Doorn: “Men doet aan duurzaamheid omdat het moet, niet omdat ze voelen dat het ook echt goed is om er wat aan te doen. Er zijn mooie voorbeelden in Nederland van echt duurzame projecten, maar vooralsnog lukt het niet om veel harder te gaan.”
Van Leeuwen: “Landen met elkaar vergelijken is erg lastig omdat ze elk hun eigen, diepgewortelde manier van bouwen hebben. Wij werken met NIBE momenteel in vijf verschillende landen. Ik zie over de grens weinig ontwikkeling op het gebied van duurzaamheid en circulariteit. In Nederland is wel beweging, maar het zit vooral bij een groep koplopers. Het is moeilijk om de koplopers naar de mainstream te krijgen. En vergis je niet, mainstream dat is zo tachtig procent van het bouwvolume.”
In de gww-sector is dat anders. Daar lijkt vrijwel iedereen bezig met duurzaamheid. Veel van die bedrijven bouwen echter ook woningen en kantoren. Waarom blijft het in die deelsectoren dan achter?
Van Leeuwen: “In de gww-sector is een business case gecreëerd door publieke opdrachtgevers. Met name door Rijkswaterstaat, maar de rest volgt nu ook. Die hebben daar gewoon geld op tafel gelegd. Dat gaat al gauw om tientallen miljoenen extra. Dat is serieus geld. Maar het wordt op tafel gelegd, ook omdat de politiek dat bepaalt en er maatschappelijk draagvlak voor is. Maar in de private sector ligt dat vooralsnog anders.”
Dus eigenlijk zou de overheid veel meer duurzaamheid moeten afdwingen bij de bouw van woningen en kantoren?
Van Leeuwen: “Daar kom je dan wel op uit, ja. Veel partijen gaan het niet uit zichzelf doen, vrees ik.”
Van Doorn: “Dat is natuurlijk wel echt heel jammer. Ik zie ook zo weinig creativiteit bij de gemiddelde ontwikkelaar of bouwer. Het Breeam-systeem heeft geholpen om de neuzen dezelfde kant op te krijgen, maar de ambities reiken vooralsnog niet hoog genoeg. Laatst spraken we hier met een logistieke partij. Die wilde gaan voor Breeam Very Good. Dat is dan aan de ene kant goed om te horen, want ze willen in ieder geval iets, maar eigenlijk zouden ze de lat hoger moeten leggen, namelijk Breeam Outstanding.”
En waarom doen ze dat dan niet?
Van Doorn: “Die laatste stap van Breeam Excellent naar Breeam Outstanding is duurder. Misschien is het goed om te kijken of de overheid die extra mile kan stimuleren. Een goede prikkel optuigen.”
Om zo tijdelijk meer volume te creëren?
Van Doorn: “Exact. Zodat er een benchmark van duurzame gebouwen kan ontstaan.”
Stokt de verduurzaming ook niet omdat er te weinig kennis aanwezig is?
Van Doorn: “Er is zeker een gebrek aan kennis over wat er allemaal kan. Het is ook zo dat je je er echt in moet verdiepen. Maar dat gebeurt vaak niet. Dat is een algemeen probleem. Er wordt een adviseur ingevlogen en die beveelt een paar zonnepanelen aan en that’s it. De kennis is misschien ook wel te gefragmenteerd.”
Van Leeuwen: “Dat zie je aan opdrachtgeverskant, maar ook zelfs bij grote ontwikkelaars. Als ik ze spreek, blijkt vaak dat ik nog bij het begin moet beginnen. Daar schrik ik wel van. Je ziet het veel in de uitvoerende industrie, de maakindustrie. Daar speelt een soort verslaving aan normen. Dat heb ik zelf ook ervaren toen ik nog voor de betonsector werkte. Door de normen te hanteren hoeven ze zelf niet meer na te denken. Je volgt gewoon het boekje. Maar als je iets anders wilt dan de norm, duurzamer, dan moet je buiten die norm denken. En het duurt onwijs lang om iets nieuws in het boekje te krijgen. Zo tien jaar of meer. Dan is het kwaad natuurlijk al geschied. Die normen zitten ons nu echt in de weg. Dat weten de koplopers ook. Je ziet ze dat bezig zijn die normen los te laten, maar dat is vreselijk ingewikkeld en kost ze echt veel inspanning en geld. Kleinere bedrijven kunnen daar gewoon niet in mee. Dat is een vervelende situatie. Ik denk daarom dat we meer risico moeten nemen, buiten de normen om moeten gaan werken.”
Klinkt als een verstikkende wurggreep. Hoe kunnen we ons daaraan ontworstelen?
Van Leeuwen: “Er zou een soort risicopot moeten worden gemaakt. Als het een maatschappelijk doel dient zouden we de risico’s ook maatschappelijk moeten afdekken met elkaar.”
Over wat voor risico’s heb je het dan?
Van Leeuwen: “Ik geef een voorbeeld: als een aannemer asfalt met een nieuw, duurzaam bindmiddel wil gebruiken, weet niemand of dat echt twintig jaar houdt. Daar kom je immers pas later achter. Dat is een serieus risico. Maar die aannemer gaat natuurlijk niet voor 60 miljoen een weg aanleggen met het risico dat hij over zoveel jaar die weg weer moet verwijderen omdat er scheurtjes in zijn ontstaan. Dus gebeurt er niets. Ik denk dan: maak een maatschappelijk potje, benoem het risico deskundig. Gaat het mis dan wordt de schade daaruit betaald.”
Hoe groot moet dat potje zijn?
Van Leeuwen: “Dan heb je het zo over een miljard, schat ik. De bouw heeft veel omzet, 40 miljard per jaar. Er zit echt een serieus risico in nieuwe dingen, dat kan je niet onder de tafel schuiven. De traditionele oplossing is tijd. Wacht gewoon twintig jaar dan heeft een nieuw duurzaam product of duurzame innovatie zich bewezen en kan je verder. Maar we hebben geen twintig jaar. We moeten die twintig jaar naar voren halen.”
Van Doorn: “Een reden waarom de verduurzaming niet snel genoeg gaat, is ook dat we ons aan heel veel zaken dienen te houden. Dat is niet bevorderlijk voor actie. Want naast klimaat, energie, circulariteit heb je ook nog stikstof. Om al die doelen te dienen geloof ik heel erg in de whole life carbon-aanpak. Daarbij heb je voor elke gebouw, van ontwikkeling tot sloop, een CO2-budget. Dat zorgt ervoor dat je minder energie verbruikt en circulaire producten inzet. Dat kan de verduurzaming aanjagen.”
Van Leeuwen: “Wetenschappers hebben uitgerekend hoeveel broeikasgassen we wereldwijd nog kunnen uitstoten voordat het dekentje om de aarde te dik wordt en het dus te heet wordt. Er is dus, zeg maar, een wereldwijd CO2-budget. Als je dat verdeelt per inwoner, dan zouden wij in Nederland 900 miljoen ton CO2-equivalent. De bouw veroorzaakt momenteel 11 procent van de uitstoot. Dus voor de bouw is er dan ongeveer 100 miljoen ton CO2-equivalent beschikbaar. Als je dat doorvertaalt naar alles wat we de komende dertig willen bouwen, kom je op een budget van 200 kilogram CO2-equivalent per vierkante meter.”
En daar is draagvlak voor?
Van Leeuwen: “Zestig partijen hebben al ondertekend dat ze zich daaraan willen houden. Dat zijn ontwikkelaars, bouwers, architecten, ingenieursbureaus.”
Van Doorn: “Het is een hele transparante manier om te waarborgen dat gebouwen duurzaam worden gebouwd. Je hebt een duidelijk doel. De Paris Proof-doelstelling is ook heel concreet met zoveel energieverbruik per vierkante meter. Het is meetbaar en dus duidelijk waar je je aan moet houden.”
Van Leeuwen: “Ik vertel ontwikkelaars altijd; als je je aan de whole life carbon-methodiek houdt, voldoe je aan het Parijs-akkoord. En dan hoef je dus ook nooit naar de rechter. Dat scheelt een hoop gedoe. Doe je dat niet dan sta je straks bij de rechter uit te leggen waarom je het niet doet. Milieudefensie gaat achter je aan, dat weten we inmiddels.”
Kunnen we dan nog wel die 1 miljoen huizen bouwen die nodig zijn?
Van Leeuwen: “Ja, want die opgave zit ook in de rekensom. Maar je zult niet alles in beton en staal kunnen bouwen, er zal meer met hout moeten. Dat kan ook, we kunnen zeker 50.000 woningen in hout bouwen. Die vallen zeker binnen het CO2-budget. Er is dan zelfs nog wel wat ruimte voor vieze spulletjes. En met staal en beton de hoogte in, dat mag ook nog wel. Er zijn nu eenmaal gebouwtypen die je liever niet in hout bouwt. Maar uiteindelijk moet alles wel passen. Dat CO2-budget is voor eeuwig. Dus er komt niets meer bij.”
Van Doorn: “De vraag die we onszelf ook moeten stellen, is of we wel zoveel moeten nieuwbouwen. Hebben we niet genoeg gebouwen waar we eerst nog mee aan de slag kunnen? Het antwoord is ja. Iedereen weet dat ook, maar toch hobbelen we heel gemakkelijk achter die 1 miljoen nieuwe woningen aan. Het zou daarom goed zijn als er een kaart van Nederland komt waarop staat: hier kun je bouwen, dit is er nodig.”
De vraag die steeds terugkeert is: bij wie moet de regie liggen in deze complexe opgave?
Van Doorn: “Ik geloof er wat dat betreft heel erg in dat we het samen moeten doen. De overheid moet veel doen, maar we moeten ook naar onszelf kijken. Jij en ik moeten beter aangeven dat het anders moet en dat het ook kan. We moeten duidelijk maken dat we graag in het groen leven, in gezonde steden wonen, in prettige gebouwen werken. Die urge moet gevoeld en uitgedragen worden.”
Bekijk: